Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8347

Datum uitspraak2007-11-20
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7321 WWB, 06/7322 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering. Schending inlichtingenverplichting. Verzwegen inkomsten uit arbeid.


Uitspraak

06/7321 WWB 06/7322 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 november 2006, 06/1026 en 06/1027 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (hierna: College) Datum uitspraak: 20 november 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.M. Linares Fandino, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Ivanovic, werkzaam bij de gemeente Roermond. II. OVERWEGINGEN Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) Naar aanleiding van een melding van het Inlichtingenbureau dat appellant inkomsten uit arbeid had ontvangen zonder daarvan melding te maken, heeft het College een nader onderzoek laten instellen naar het recht op bijstand van appellant. Hiertoe is looninformatie opgevraagd bij [naam werkgever] Het College heeft in de verkregen informatie aanleiding gevonden om bij besluit van 13 september 2005 de bijstand over de periode van 5 juli 2003 tot en met 26 december 2003 te herzien en bij besluit van 19 september 2005 de kosten van bijstand over deze periode terug te vorderen. Bij afzonderlijke besluiten van 19 april 2006 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 13 september 2005 en 19 september 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 19 april 2006 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Niet in geschil is dat appellant van 5 juli 2003 tot en met 26 december 2003 in loondienst werkzaam is geweest en de inkomsten hieruit niet heeft vermeld op de maandelijks door hem in te vullen rechtmatigheidsonderzoeksformulieren. Dat hij op andere wijze het College heeft ingelicht over de in deze periode verrichte werkzaamheden en daaruit verkregen inkomsten heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat hij de inkomsten niet zou hoeven te melden, omdat hij toestemming had om te werken en de werkzaamheden veelal in het weekend plaatsvonden kan de Raad niet volgen. Immers op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw) bestaat er slechts aanvullend recht op bijstand indien de over een maand verworven inkomsten lager zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm. Deze bepaling geldt ongeacht op welke dagen van de week en uren van de dag de werkzaamheden plaatsvinden. Het voorgaande betekent dat appellant de aan de bijstand verbonden inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geschonden als gevolg waarvan hem een te hoog bedrag aan bijstand is verleend. De Raad is niet gebleken dat het College de hoogte van de inkomsten onjuist heeft vastgesteld. Weliswaar heeft appellant gesteld dat de inkomsten in totaal slechts ongeveer € 1.200,-- bedroegen, doch enig bewijs ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant niet geleverd, zodat de Raad hieraan voorbijgaat. Het College was derhalve op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd de bijstand over de periode van 5 juli 2003 tot en met 26 december 2003 te herzien door alsnog rekening te houden met de inkomsten uit arbeid over deze periode. Het College heeft gehandeld in overeenstemming met het ter zake van intrekking door de Raad niet onredelijk geachte beleid. Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand tot een te hoog bedrag is verleend. Ook ter zake van de terugvordering heeft het College in overeenstemming met het door hem gehanteerde, door de Raad niet onredelijk geachte, beleid besloten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering had moeten afzien. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) P.C. de Wit. IJ